Veehouder Wissink realiseert met goed ruwvoer lage CO2-uitstoot

Werner en Linda Wissink en hun kinderen Stan, Rick, Tim en Lieke, melken in het Gelderse Lochem 121 melkkoeien. Ze hebben 58 hectare grond in gebruik. Op 80% staat gras en op de rest maïs. Ze realiseerden de afgelopen jaren een uitzonderlijk lage CO2-uitstoot, zo blijkt uit gegevens van de KringloopWijzer. Iets waar de ondernemers zich nog niet echt bewust van waren en wat ook geen bewust doel was. Goed ruwvoer was al wel langer een doel. En laat dat nou nét een van de sleutels zijn tot een lagere broeikasgasemissie.

Kennis
Melkvee
Melkveevoeding
Image00033bijgesneden - ForFarmers Nederland

Vanaf dit jaar gaat onder andere FrieslandCampina een plus op het melkgeld geven aan bedrijven die weinig broeikasgassen uitstoten. Het bedrijf van de familie Wissink lijkt zo’n bedrijf te gaan worden. Larson Arendsen Raedt, teamleider van het kenniscentrum mestwetgeving en kringlooplandbouw bij FarmConsult, neemt aan de keukentafel de KringloopWijzer-gegevens door en vertelt de ondernemers welke vier kenmerken leiden tot een lagere CO2-emissie. Dat zijn een goede kwaliteit ruwvoer van eigen teelt, efficiënt krachtvoergebruik, een mooie productie per koe en een hoge levensduur van de koeien. ‘Kortom, als je het heel plat slaat, boerenvakmanschap’, zo licht Larson toe.

Kien op goed ruwvoer

Dat zijn inderdaad zaken waar de ondernemers scherp op zijn. Vooral goed ruwvoer is iets waar Werner kien op is. ‘Zodra het mooi weer is, ga ik maaien. Als zo’n eerste snee goed is geeft dat toch een mooi gevoel. Zo van: ‘daar kunnen we lekker van melken in de winter’. Het maaimoment van de tweede snede is na 4 weken, of zelfs nog wat eerder afhankelijk van het weer. ‘Mijn oude buurman, waar ik als jochie van 12 liep omschreef het zo: ‘Gras of geen gras, als het mooi weer is moet je maaien’. Werner maait zelf, ‘want dat is het enige leuke trekkerwerk dat er is’, de rest van het inkuilproces besteedt hij uit. Rondom het maaien kijkt hij volgens Linda heel regelmatig op buienradar en weeronline. Werner kuilt de snedes over elkaar in een rijkuil, zodat hij een constante kwaliteit houdt in de winter.

Om het grasland goed te houden is Werner een fanatieke beregenaar. Hij is een van de eersten in de omgeving die je ziet beregenen. Dit verhoogt de drogestof-opbrengst van de weidepercelen. In de afgelopen drie jaar resulteerde dit in een mooie drogestof-opbrengst van gemiddeld 11,5 ton per hectare. ‘Bij een goede graskuil kun je makkelijker een goede aanvulling vinden dan bij een graskuil die minder goed gelukt is door te laat maaien.’

En met resultaat. Uit de cijfers van de KringloopWijzer blijkt dat Werner een 0,05 hogere voerefficiency realiseert dan de referentiegroep.

Scherp op krachtvoer

Hun duidelijke visie op ruwvoerwinning heeft als achterliggende gedachte dat ze scherp willen voeren met krachtvoer, om er onderaan de streep voldoende aan over te houden. Een hoge aanvoer van krachtvoer is ongunstig voor de broeikasgasemissie. ‘Ik voer relatief veel mais, is dat ook gunstig?', vraagt Werner. Larson bevestigt dat. ‘Mais voeren geeft meer energie/zetmeel en daardoor minder methaan op pensniveau’.

De opname van krachtvoer per 100 kilo melk is met 20,75 kilo inderdaad vrij laag. ‘We kiezen bewust voor de Fresh Cow Supporter-brok als opstart-brok. Een wat duurdere brok maar wel van goede kwaliteit om koeien goed mee op te laten starten in de eerste 80 dagen. Liever wat minder kilo’s brok, maar van betere kwaliteit, dan meer kilo’s. Is dat gunstig voor het verlagen van emissie?’, vraagt Werner belangstellend. Larson legt uit dat aan elke krachtvoersoort een CO2-waarde hangt. Die wordt berekend op basis van de herkomst van de grondstoffen en in hoeverre de grondstoffen alleen voor veevoer worden gebruikt. Van bijvoorbeeld palmpitten gaat een groot deel naar de cosmetische industrie en worden de schilfers voor veevoer gebruikt. Wat ook meespeelt is of er ontbost moest worden voor de teelt van de grondstoffen. Omdat de soja die ForFarmers gebruikt van grond komt dat minimaal 20 jaar niet ontbost is, is dat gunstig voor de CO2-waarde van het veevoer. Daarnaast heeft de efficiency van de grondstof (bemesting, opbrengst en bewerking) impact op de CO2-waarde.

Zomerstalvoeren en weidegang

Ook achter de weidegang zit een plan bij Werner. De koeien gaan ’s ochtends al om 4 uur naar buiten via de robot. Om 11 uur komen ze naar binnen waar ze maïs en gras worden bijgevoerd. In de avond krijgen ze vers gras. De Juno-robot die het voer regelmatig aanschuift zorgt ervoor dat het bedrijf constant voer aan het voerhek heeft en minder restvoer.

Werner past nog niet het nieuw Nederlandse weiden toe. ‘Dat wordt me wel eens geadviseerd, maar daar ben ik geen voorstander van. Ik weid op 4 blokken. Op 3 ervan weid ik de koeien steeds twee dagen achter elkaar. Daarna gaan ze naar een volgend blok. Het vierde blok wordt dan gemaaid.’

Hoge melkproductie

Ook in de fokkerij houden ze rekening met hun bedrijfsvisie. ‘We gaan voor koeien met een hoge productie en lange levensduur’. Die hoge melkproductie werkt als een verdunningsfactor voor de CO2-uitstoot, dus is onbedoeld ook gunstig voor de broeikasgasemissie. Larson wijst de ondernemers op de gemiddelde melkproductie bij referentiebedrijven in de KringloopWijzer. Die ligt op 9.200 liter, terwijl bij Werner de productie op 10.500 ligt.

De lage CO2-emissie van 931 CO2-equivalenten per 100 kilo melk zou Werner €1.39 per 100 kilo melk aan plus kunnen opleveren. Dat is omgerekend voor het hele bedrijf ruim €16.000 per jaar. ‘Een goede kuil was altijd al de strategie. Het is mooi dat zich dat nu ook uitbetaald voor onze CO2-waarde. We gingen altijd al voor zoveel mogelijk melk uit eigen ruwvoer’, concludeert Werner. Larson vult aan: ‘Dat typeert een vakman. Die heeft een plan voor iets en doet zaken bewust.’