Tarwe is een belangrijke grondstof voor de winning van eiwit (tarwegluten) en zetmeel. Dit zetmeel wordt verwerkt tot een scala aan grondstoffen voor de humane voedingsmiddelenindustrie. Het verwerkingsproces is bij de diverse fabrieken in grote lijnen gelijk en begint met het malen van de tarwe. Tijdens het malen van de tarwe wordt met behulp van zeven de tarwegries afgescheiden. Dit wordt als droge grondstof voor veevoer verkocht. De overblijvende bloem wordt vermengd met water en de gluten worden afgescheiden en gedroogd.
De waterige zetmeelfractie wordt verder geraffineerd in diverse kwaliteiten op basis van structuur en grootte van de zetmeelkorrels. Raffinagewater komt op meerdere momenten in het proces vrij en bevat, afhankelijk van de plaats in het proces, kleine zetmeelkorrels, eiwitresten en fijne vezelresten zoals pectines en pentosanen.
Dit raffinagewater kan (deels) separaat worden opgevangen en bewaard, zodat één zetmeelfabriek meerdere stromen tarwezetmeel kan aanbieden. Dit is o.a. het geval bij Hamino in Hamm. In de meeste gevallen wordt het raffinagewater echter samengevoegd. Door indamping van het tarwezetmeel stijgt het drogestofgehalte. Dit gebeurt o.a. bij de Corami.
Steeds vaker wordt raffinagewater gebruikt als grondstof voor de bio-ethanolproductie. Er is daardoor minder tarwezetmeel beschikbaar voor de veehouderij en de variatie in kwaliteit wordt groter. Dit wordt vaak weer opgevangen door andere zetmeelrijke voedermiddelen toe te voegen aan mengsels met raffinagewater als basis. Deze mengsels worden dan als tarwezetmeel aangeboden.
Tarwezetmeel bevat naast echte zetmeelkorrels en diverse suikerresten, ook de tussenvormen – de zogenoemde oligosachariden of oplosbaar zetmeel. Het opgegeven suiker- en zetmeelgehalte kan daardoor variëren, afhankelijk van de fabriekslocatie. Daarnaast speelt ook de gekozen analysemethode in het laboratorium nog een rol bij de interpretatie van de uitkomst van het zetmeelgehalte.
Meestal wordt het tarwezetmeel op de productielocatie aangezuurd om fermentatie en drogestofverlies tegen te gaan. De pH van de meeste tarwezetmelen zit op moment van leveren (ruim) onder de 4. Het melkzuurgehalte kan, afhankelijk van herkomst, sterk variëren (60 tot 170 gr/kg ds). Daarnaast speelt ook het azijnzuurgehalte een rol; de melkzuur-azijnzuurverhouding kan ook flink variëren, van 1:2 tot 1:10. Dit kan de smaak en daardoor de opname beïnvloeden.
Heeft u vragen over de toepassing van tarwezetmeel in het rantsoen? De brijvoerspecialist van ForFarmers helpt u graag!